Geschiedenis van Westfriesland

In de eeuwen rond het begin van onze jaartelling strekte het woongebied van de Friezen zich uit langs vrijwel de gehele Nederlandse kust. In de vroege middeleeuwen was er een Westfries graafschap in Kennemerland, dat pas later Holland ging heten, nadat er in de 9de eeuw vikingvorsten gezag hadden uitgeoefend, die door graaf Gerulf werden verdreven. De wat noordelijker wonenende Westfriezen behielden in die tijd waarschijnlijk goeddeels hun zelfstandigheid. Hoewel zich eerder al grote meren hadden gevormd in het gebied van de latere Zuiderzee, met afwatering naar het noorden, kan er nog contact hebben bestaan met het tegenwoordige Friesland. Vermoedelijk is de brede monding van de Zuiderzee pas door stormvloeden in de 12de-13de eeuw ontstaan.
(Zie ook de kaart van Noordwest Nederland in de vroege Middeleeuwen)
Vanaf de elfde eeuw deden opeenvolgende Hollandse graven vergeefse pogingen de Westfriezen onder hun gezag te brengen; pas Floris V slaagde daarin in 1287 en liet vijf dwangburchten bouwen om dit te bevestigen. Westfriesland werd sedertdien een van de belangrijkste landbouwgebieden van het graafschap Holland.
Langs de kusten werden dijken opgeworpen ter bescherming tegen de opdringende zee. Gedurende twee eeuwen ontstond zo een dijk die geleidelijk geheel Westfriesland ging omvatten. Omstreeks 1320 werden de laatste gedeelten gesloten en daarmee was de 126 km lange Westfriese omringdijk tot stand gekomen: van Schagen via Kolhorn naar Medemblik, Andijk, Enkhuizen en Hoorn, vervolgens langs Rustenburg en de Huigendijk naar Alkmaar, vervolgens via Krabbendam weer naar Schagen. Het gehele omsloten gebied geldt als Westfriesland.

[ terug ]